Op 5 juli 1907 kwam een langdurig conflict in de haven van Rotterdam tot een gewelddadig hoogtepunt. De Nederlandse marine werd ingeschakeld om een staking te breken.
Graanwerkers staakten tegen een nieuwe machine die het wegen en uitladen voor een groot deel zou automatiseren. Twee jaar eerder was er al succesvol gestaakt tegen dezelfde machine en werd de machine tegengehouden. Deze keer, in 1907, werden stakingsbrekers ingezet, die herhaaldelijk werden aangevallen door de stakende graanwerkers. Een keer werd zelfs geschoten op de manager van de stakingsbrekers. Als de politie kwam opdraven om hen te beschermen, legden de andere havenarbeiders direct het werk neer.
Toen op 5 juli een groep onderkruipers (‘stakingsbrekers’) in elkaar werd getimmerd door de stakers, riep de burgemeester de staat van beleg uit. Marineschepen werden de haven ingevaren om de onderkruipers te beschermen en de staking te breken.
Op 23 september werd er weer een algemene havenstaking gehouden. Deze was minder succesvol. Hoewel na negen weken de arbeiders een loonsverhoging kregen, werd de graanmachine alsnog in gebruik genomen. Na zeven maanden waren de arbeiders moegestreden en konden ze geen stakingen meer betalen. Twee jaar later was het aantal arbeiders in deze sector met 32% gedaald, wat een teken is dat automatisering steeds een grotere rol ging spelen in de economie.