Het is deze maand 137 jaar geleden dat de allereerste socialistische partij van Nederland werd opgericht, de Sociaal-Democratische Bond. Een van de belangrijkste punten van de partij was het algemeen kiesrecht en de afschaffing van het koningshuis.
Ferdinand Domela Nieuwenhuis was als voorman een van de belangrijkste figuren in de SDB. Als dominee had hij leren preken en met zijn toespraken werd hij beroemd bij vriend en vijand. Ook was hij erg rijk, waardoor het voor hem geen probleem was om het hele land door te reizen voor zijn speeches, of om in zijn eentje de partijkrant Recht voor Allen te bekostigen.
In de jaren 1880 groeide de partij hard, vooral door de enorme armoede die er in de steden heerste. De huisvesting was ronduit slecht en arbeiders hadden zowat nul rechten of zekerheden. Ook de verkoop van de partijkrant was een grote motor voor groei van de partij. Niet alleen door het verspreiden van socialistische propaganda, maar ook door de opstootjes die het colporteren veroorzaakte. De politie stortte zich regelmatig op de krantverkopers door ze in elkaar te slaan of te arresteren. Dit leverde de SDB’ers veel sympathie op onder de werkende Amsterdammers.
In die tijd waren de verschillende socialistische stromingen nog niet helemaal uitgekristalliseerd. Alle stromingen die we nu anarchisme, sociaal-democratie of communisme zouden noemen, werden toen ‘socialisme’ genoemd. De SDB had veel anarchistische kenmerken, maar er zaten ook reformistische sociaal-democraten in. Na een paar jaar 1 zetel te hebben gehad in de Tweede Kamer, trok de SDB de conclusie dat parlementaire strijd zinloos was. In 1894 besloot de partij nooit meer mee te doen aan verkiezingen. Als reactie hierop splitsten de reformisten in de SDB zich af en richtten de SDAP op, de voorloper van de PvdA.
In 1900 ging de SDB alsnog op in de SDAP, die inmiddels veel groter was geworden. Een klein deel overgebleven revolutionairen ging verder als anarchist.