Op 1 juli 1873 werd de slavernij in de toenmalige Nederlandse kolonie Suriname afgeschaft. Op papier was de slavernij al 10 jaar eerder beëindigd, maar er was direct een verplicht 10-jarig arbeidscontract ingevoerd. Hierbij moesten de zogenaamd “vrije” tot slaaf gemaakten onder praktisch dezelfde omstandigheden op de plantages blijven werken, waardoor ze pas echt vrij van slavernij werden in 1873.
De plantagehouders kregen een zak geld van de staat als ‘compensatie’ voor de afschaffing van de slavernij: 300 gulden voor elke tot slaaf gemaakte. De geëmancipeerden kregen niks. De periode van 1863 tot 1873 werd het Staatstoezicht genoemd. Toen dat was afgelopen, begon de Nederlandse kolonisator hele goedkope arbeidskrachten uit delen van Azië te halen: China, India en Indonesië. De arbeiders werden gelokt met mooie praatjes en een mooi toekomstbeeld, maar in realiteit werden ze keihard uitgebuit onder slechte omstandigheden.
Op Curacao was er geen Staatstoezicht, maar een ander systeem om arbeid zo goed als gratis te houden, dit heette ‘paga tera’. De ‘vrij gemaakten’ konden een eigen lapje rond krijgen, waarop ze eten voor zichzelf konden verbouwen, maar tegelijk moesten ze een aantal dagen per week onbetaald werken op de (voormalige) slavenplantage.
De slavernij werd trouwens in lang niet alle Nederlandse kolonies tegelijk afgeschaft. In 1860 was slavernij voor het eerst formeel afgeschaft in Nederlands-Indië, maar alleen in de gebieden onder direct bestuur van Nederland. In 1877 volgde het eiland Bali, en pas in 1910 en 1914 werd de slavernij ook in de laatste Indonesische eilanden (Soembawa en Samosir) afgeschaft.
Tot op de dag van vandaag wordt ieder jaar de afschaffing van slavernij gevierd op 1 juli, in Nederland gebeurt dat in Amsterdam met het Keti-Koti-festival. http://www.ketikotiamsterdam.nl/